Lieneke Dijkzeul begon haar schrijfcarrière met succesvolle kinderboeken en scenario´s, en schreef in 2006 haar eerste thriller, De stille zonde, met inspecteur Vegter in de hoofdrol. Dit thrillerdebuut werd meteen genomineerd voor de Diamanten Kogel, en in de loop der jaren volgden veel nominaties en lovende recensies. Net als collega-thrillerauteurs Esther Verhoef en Marion Pauw komt ook Dijkzeul nu met een literaire roman.
Een vrouw die niet bij naam genoemd wordt keert terug naar het huis van haar overleden moeder om op te ruimen, zowel in de letterlijke als in de figuurlijke zin van het woord. Wanneer ze door het appartement loopt waar haar moeder woonde tot ze niet langer voor zichzelf kon zorgen, komen de herinneringen aan de laatste jaren, aan het sterfbed, maar ook aan haar jeugd naar boven. Ze denkt met een lichte wrok terug aan haar moeder, die zich voor de buitenwereld mooier voor kon doen dan ze was, haar lippen stiftte om de deur uit te gaan, enigszins flirtte om dingen voor elkaar te krijgen en haar best deed om de schijn op te houden dat alles uitstekend ging. Algauw wordt de lezer duidelijk dat dit geen gezin was van veel warme woorden, affectie of aandacht. Wanneer de vrouw tussen de spullen van haar moeder een verloren gewaand dagboek vindt, het jaarboek dat zijzelf als jong meisje bijhield, keren we met haar terug naar de jaren vijftig.
Langzaam wordt het gezin waarin de vrouw opgroeide ingekleurd, de vader die zijn vrouw en kinderen in de steek liet; de grootouders die hun verlaten dochter op de huid zaten; de armoede van een alleenstaande moeder met vier kinderen die met moeite de eindjes aan elkaar kon knopen. Het gevoel van het jonge meisje dat iedereen haar net even anders behandelde dan haar broers en zus, iets waar ze haar vinger maar niet op kon leggen, maar dat gevoed werd door losse opmerkingen in de familiekring en op school.
Wanneer je dit verleden door de ogen van het kind waarneemt, krijg je als volwassen lezer ondanks alles bewondering voor hoe moeder haar best doet om haar kinderen toch een zo normaal mogelijke jeugd te geven. Dat ze daarbij soms wat onredelijk kan uitvallen tegen haar kinderen en niet altijd even belangstellend en warm is, begrijp je dan wel. Net zoals de volwassen vrouw die haar jeugd opnieuw bekijkt door haar eigen kinderogen een ander beeld krijgt dan ze al die jaren met zich heeft meegedragen. De verbittering maakt plaats voor begrip en stukje bij beetje komt ze in het reine met haar verleden.
Achterstallig geluk biedt ons een mooie blik op een getekende jeugd in de jaren vijftig, in korte scènes en met zorgvuldig gekozen bewoordingen schetst Dijkzeul een gebroken gezin in een tijd waarin er weinig plek was voor het afwijken van de norm. Door het meisje naamloos te laten, en de soms ietwat te volwassen observaties in het dagboek schept ze echter wel een afstand tussen lezer en personages die soms wat gaat wringen. Maar van vals sentiment kun je Dijkzeul in ieder geval niet beschuldigen en wat blijft is een mooi geschreven verhaal over familieverhoudingen en over hoe je blik op het verleden in de loop van de tijd kan veranderen.
Lieneke Dijkzeul, Achterstallig geluk (Ambo Anthos)
Deze recensie verscheen eerder in BOEK 5, 2013