Een man en een jongen komen over zee aan in een nieuw land. Ze zijn geen familie van elkaar, maar het lot heeft ze samengebracht. Bij aankomst worden ze onpersoonlijk maar welwillend opgevangen, zolang ze maar een nieuwe identiteit opbouwen, zich aanpassen en het verleden en hun herinneringen achter zich laten. Simón krijgt een appartement in een soort woonkazerne toegewezen en gaat aan het werk als stuwadoor in de haven, ondertussen is hij vastbesloten een moeder voor de jongen, David, te vinden. Op een dag tijdens een wandeling denkt hij haar gevonden te hebben, en hoewel de vrouw aanvankelijk wordt overvallen door het plotse moederschap, ontpopt ze zich al snel tot een beschermende moeder die een wig drijft tussen David en de buitenwereld. Wanneer de eigenzinnige jongen op zesjarige leeftijd naar school moet, blijkt hij dan ook niet in staat zich aan te passen. De instanties willen hem naar een streng internaat sturen waar hij gedwongen zal worden in het gareel te lopen. Simón en David staan voor de keus: zich schikken in het systeem of opnieuw op de vlucht slaan?
De kinderjaren van Jezus is een prachtig en vervreemdend boek waarin Nobelprijswinnaar Coetzee een wat onwezenlijke wereld creëert maar ons tegelijkertijd continu een spiegel voorhoudt. Want hoe tolerant zijn wij jegens mensen die afwijken van de norm en hoeveel ruimte is er voor de logica van de ander? Coetzee roept meer vragen op dan dat hij beantwoordt, en legt meesterlijk de grote menselijke dilemma’s van deze tijd bloot.
J.M. Coetzee, De kinderjaren van Jezus (Cossee)
Deze recensie verscheen eerder in BOEK 2, 2013